Onderdeel
Onvoldoende
Voldoende
Goed
Score
Inhoud en opbouw
Titel
Je hebt geen titel bedacht.
Je hebt wel een titel bedacht, maar:
· hij past niet bij de inhoud,
· of, hij is te algemeen.
Je hebt een goede titel bedacht.
Hij geeft precies aan waar de inhoud van je hoofdstuk
over gaat.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Inleiding
Je zegt niet waar je hoofdstuk over gaat.
Je zegt wel dat je hoofdstuk over het hart gaat, maar
· niet over welk deelonderwerp,
· of niet hoe dat onderdeel met 'hart' te
maken heeft.
Je geeft goed aan over welk deelonderwerp van 'hart' je
hoofdstuk gaat en hoe dat met 'hart' te maken heeft.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Opbouw
Je hebt geen duidelijke opbouw aangebracht.
Je hebt wel een beetje opbouw aangebracht:
· wel een inleiding, maar daarna geen opbouw
meer;
· geen inleiding, maar daarna wel een indeling
met kopjes
Je hebt een goede opbouw gemaakt:
· je begint met een inleiding
· daarna geef je onder verschillende kopjes
verschillende soorten informatie en uitleg.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Volgorde
Je hebt geen logische volgorde aangebracht: je gebruikt
al dingen in het begin die je pas later uitlegt.
Je bent al op weg naar een logische volgorde, maar soms
moet de lezer ineens vooruitzoeken om te snappen waar je het nu over hebt.
Je hebt een goede volgorde aangebracht: de lezer komt
steeds meer te weten als hij verder gaat, zonder dat hij sprongen hoeft te
maken.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Onderdelen
Je hebt maar heel weinig verteld en uitgelegd.
Je hebt een paar stukken uitgelegd, maar nog echt niet
alles.
Je hebt alles wat bij dit onderdeel hoort verteld en
uitgelegd.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Feiten
Je geeft weinig feiten en/of de feiten kloppen niet.
Je geeft wel wat feiten, maar sommige kloppen niet.
Je geeft voldoende feiten en ze zijn allemaal correct.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Uitleg
Je geeft geen uitleg:
· niet hoe iets werkt;
· niet waarom iets zo is.
Je geeft wel uitleg,
maar
· die is nog niet zo goed te snappen;
· of het is maar heel weinig.
Je geeft goede uitleg, bij het hoe en waarom, en die is
ook goed te begrijpen.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Plaatjes
Je hebt geen plaatjes gebruikt.
Je hebt wel plaatjes, maar
· ze passen niet goed bij de tekst,
· of het zijn er teveel.
Je hebt goede plaatjes gebruikt, en ze ook op de goede
plek gezet.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Taalgebruik
Stijl / eigen
woorden
Je hebt grotendeels geplakt en gekopieerd of
overgeschreven.
Je hebt af en toe je eigen woorden gebruikt, maar nog
veel gekopieerd of overgeschreven.
Je hebt goed in je eigen woorden geschreven.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Begrijpelijkheid
Wat je schrijft is vaak niet goed te begrijpen.
Soms is het niet te begrijpen wat je schrijft.
Wat je schrijft is goed te begrijpen.
1 punt
4 punten
8 punten
1
4
8
Vaktermen
Je gebruikt niet de passende woorden die bij dit onderwerp
horen, of je gebruikt ze in een verkeerde betekenis.
Je gebruikt soms wel de passende woorden, of soms niet
in de goede betekenis.
Je gebruikt de passende woorden in de juiste betekenis.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Spelling
Je hebt veel woorden niet goed geschreven.
Je hebt sommige woorden niet goed geschreven.
Je hebt (bijna) alle woorden goed geschreven.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Interpunctie
Je hebt geen hoofdletters en punten gebruikt.
Je hebt nog niet overal hoofdletters en punten
gebruikt.
Je hebt overal hoofdletters en punten gebruikt.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Zinsbouw
Je schrijft alleen in losse woorden of stukjes van
zinnen.
Je schrijft soms wel in hele zinnen, maar nog niet
altijd.
Je maakt goede zinnen.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4
Tekst
Er is geen verband tussen zinnen; het is geen tekst, maar
alleen maar losse zinnen.
Je geeft soms geen verband tussen zinnen aan.
Er is duidelijk verband tussen de zinnen; ze vormen
samen een goede tekst.
1 punt
2 punten
4 punten
1
2
4